De oude Ordo Missae van paus Pius V werd in 1970 grotendeels vervangen door de Novus Ordo Missae van paus Paulus VI als liturgie voor het gebied van de Romeinse ritus, en de facto voor de gehele Latijnse Kerk. Ze werd echter nooit formeel afgeschaft en op 7 juli 2007 min of meer in ere hersteld door middel van het motu proprio Summorum Pontificum. Sindsdien wordt de Tridentijnse mis, in de editie 1962 van het Missale Romanum (van de zalige paus Johannes XXIII), beschouwd als de buitengewone vorm van de Latijnse ritus, terwijl het Missale Romanum van 1970 (Novus Ordo Missae van paus Paulus VI) de gewone vorm of uitdrukking is. Dit Motu Proprio is in werking getreden op 14 september 2007. Het staat nu dus alle priesters van de Latijnse ritus (Romeinse ritus) weer vrij om volgens het Romeins misboek van 1962 te celebreren, zowel privé als publiek. De bisschoppen wordt nadrukkelijk verzocht om te voldoen aan de wensen van een groep van gelovigen die de Tridentijnse liturgie aanhangen.
Ontstaan en geschiedenis
Deze overgeleverde Romeinse ritus, zoals hij in 1570 gecodificeerd werd, behoort naast de Liturgie van Johannes Chrysostomos en de Liturgie van Basilios tot de oudst overgeleverde christelijke liturgieën. Bepaalde essentiële gebeden van de ritus gaan volgens liturgiewetenschappers terug tot apostolische tijden. Door de pausen uit de Oudheid (Gelasius en Damasus) werd de Romeinse Canon (Het oorspronkelijke Eucharistisch gebed van de westerse Kerk, en gebruikt in de Tridentijnse Mis) zelfs aan de apostelen Petrus en Paulus zelf toegeschreven. De zesde-eeuwse paus Gregorius de Grote zou zich actief met de zang (Gregoriaans) van deze ritus hebben bemoeid. De notatie van het gregoriaans op papier (in muzieknotatie) vindt echter pas plaats vanaf de negende eeuw. Latere toevoegingen bestaan uit de huidige Offertorium-gebeden (achtste eeuw), gebeden aan de voet van het altaar (Introibo ad altare Dei, Psalm 42) bij het begin van de Mis sinds de twaalfde eeuw en het Laatste evangelie (Joh. 1, 1-14) sinds de dertiende eeuw. Aanvankelijk bestond zij in de Latijnse Kerk als een van de vele op elkaar gelijkende Latijnse ritussen. De Gallicaanse, Ambrosiaanse en Mozarabische riten bestonden naast de Romeinse ritus. In wezen verschilden deze liturgieën niet zeer veel van elkaar, omdat de invloed van de ritus van Rome altijd de grootste was geweest en Rome de vroegste christelijke gemeente in het Westen was geweest. Rome was het voornaamste centrum van liturgische riten voor de westerse Kerk; zo werd de Romeinse Canon (eucharistisch gebed) in alle genoemde Latijnse varianten aangehouden.
De Tridentijnse liturgie benadrukt sterk de theologie van het Misoffer. Hiervoor werd zij door Pausen geprezen, maar door protestanten als Luther, Calvijn en vooral de schrijver van de gereformeerde Heidelbergse Catechismus veroordeeld als "afgoderij". Zij stond synoniem voor het Pausschap, en de trouw daaraan, daarom werd de Tridentijnse Mis ook wel de "Paepsche Misse" genoemd. Kleine wijzigingen, nieuwe feesten en een nieuwe liturgie voor de Goede Week werden door paus St. Pius X (1910) en Paus Pius XII (1955) ingevoerd. Paus Johannes XXIII wijzigde de ritus in 1962 enigszins door het Confiteor voor de H. Communie (van de gelovigen) weg te laten en de naam van de H. Jozef aan het Communicantes van de Romeinse Canon toe te voegen.
Na Vaticanum II
De Tridentijnse Mis gold als de algemene liturgie van de Katholieke Kerk van de Romeinse ritus (94 % van de gehele Katholieke Kerk) tot aan de invoering van de Novus Ordo Missae (1969/1970) enige jaren na het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965). Het Tweede Vaticaans Concilie schafte de Tridentijnse Mis niet af en riep slechts op tot enige kleine veranderingen in de bestaande ritus; het is een hardnekkige en onjuiste mythe, dat dit concilie de Tridentijnse Mis buiten spel zette of zelfs maar wilde zetten. Het concilie sloot met een Tridentijnse Mis opgedragen door de paus. De Novus Ordo Missae van Paulus VI (Nieuwe Ritus) werd in de jaren 1965-1969 door een oecumenische liturgiecommissie (Consilium ad exequendam Constitutionem de Sacra Liturgia) van liturgisten, onder leiding van mgr. Annibale Bugnini, geschreven om, deels op basis van de constitutie Sacrosanctum Concilium en deels op basis van de veranderingswil van bepaalde theologen, tot een Nieuwe Ritus te komen die bij de geloofsbeleving van de moderne gelovige zou aansluiten en die aanvaardbaarder zou zijn voor de kerkgenootschappen der Reformatie. Ook protestantse theologen en predikanten maakten deel uit van deze liturgiecommissie. De Novus Ordo, die in 1969 tot stand kwam, werd in 1970 definitief opgelegd, hoewel al sinds 1965 op vele plaatsen liturgische experimenten en voorbereidingen plaatsvonden (meer volkstaal, interpretatieve vertaling van de consecratiewoorden ('voor allen' in plaats van 'voor velen'), volksaltaartafel - gericht naar de mensen, soms ook 'handcommunie').
Geen opmerkingen:
Een reactie posten